In onze tuin tonen we inheemse planten, dus planten, die hier van nature in Nederland voorkomen. Maar ook een aantal planten, die hier, vaak al eeuwen geleden, door de mens zijn ingevoerd en hun plek in onze natuur gevonden hebben.
Zo zijn klaprozen duizenden jaren geleden meegekomen met zaaigraan uit het Midden-Oosten en zijn talloze bolgewassen sinds de late middeleeuwen geïmporteerd uit Zuid-Europa en Klein-Azië. Inmiddels zijn ze toegevoegd aan de inheemse flora en vormen een voedselbron voor vele insecten, die in het vroege voorjaar al nectar en stuifmeel uit deze vroege bloeiers halen. Ze hebben hun plekje in het ecosysteem verdiend.
De meeste inheemse planten komen hier al voor vanaf het einde van de ijstijd en elke plant heeft weer relaties met bodemschimmels en insecten. Schimmels verteren organisch materiaal en maken het opneembaar voor de plantenwortels. Elke plant heeft haar eigen insecten, die de plant gebruiken om er eitjes op vast te zetten. De larven eten van de plant. Zo is het oranjetipje, een vlinder aangewezen op look zonder look en pinksterbloemen voor har voortbestaan. Verdwijnen deze planten, dan verdwijnt ook het oranjetipje.
Planten in plantengemeenschappen versterken elkaar. Ze geven elkaar beschutting, of halen voedingsstoffen diep uit de grond, die na afsterven van het blad weer in de bovenste bodemlaag terecht komen en beschermen elkaar tegen ziekten en plagen.Ze bieden voedsel en beschuting aan onze inheemse fauna.
Elk dier en elke plant is een belangrijke schakel in onze ecosystemen. Hoe meer planten en diersoorten, hoe groter de biodiversiteit en hoe robuuster de natuur.